Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1789

Datum uitspraak2008-06-05
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/1603 GEMWT en 08/1606 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorlopige voorziening. Last onder dwangsom voor verwijderen “te huur” borden. Verzoekers zijn als makelaars – net als de eigenaar van de panden – aan te merken als overtreder. Niet zeker of reclamebord bouwwerk is. Wellicht legalisatie mogelijk met tijdelijke bouwvergunning. Verweerder stelt zelf dat APV niet van toepassing is.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht voorlopige voorzieningen UITSPRAAK in de gedingen met reg.nrs. AWB 08/1603 GEMWT en 08/1606 GEMWT tussen: de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [makelaarsbedrijf 1] en [makelaarsbedrijf 2], beide gevestigd te [vestigingsplaats], verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. A. van Dorsten, en: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper. 1. PROCESVERLOOP De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft op 25 april 2008 een tweetal verzoeken ontvangen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze verzoeken hangt samen met de bezwaarschriften van 22 april 2008 gericht tegen de besluiten van verweerder van 17 april 2008 met de nummers BWT 26-08-0141 (hierna: bestreden besluit I) en BWT 26-08-0142 (hierna: bestreden besluit II). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 29 mei 2008. 2. OVERWEGINGEN Bij brieven van 4 april 2008 heeft verweerder aan verzoeksters meegedeeld van mening te zijn dat aan de panden aan de [perceel 1] en [perceel 2] te Amsterdam reclame is aangebracht die in strijd is met de Woningwet. Verweerder heeft verzoeksters verzocht om binnen zeven dagen de “te huur” borden te verwijderen wegens strijd met artikel 4.2 lid 1 sub a van de Richtlijnen Gevelreclame (hierna: de Richtlijnen) die onderdeel zijn van de Welstandsnota. Bij deze brieven heeft verweerder verder het voornemen kenbaar gemaakt dat een dwangsom zal worden opgelegd wanneer verzoeksters geen gehoor geven aan dit verzoek en heeft verweerder verzoeksters in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze kenbaar te maken. Bij bestreden besluit I heeft verweerder aan verzoeksters de last opgelegd om binnen twee weken na de verzenddatum van dit besluit het “te huur” bord van de gevel van het pand aan de [perceel 1] te Amsterdam te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 5000. Bij bestreden besluit II heeft verweerder verder aan verzoeksters de last opgelegd om binnen twee weken na de verzenddatum van dit besluit de “te huur” borden van de gevel van het pand aan de [perceel 2] te Amsterdam te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 10.000. Aan dit besluit heeft verweerder dezelfde motivering ten grondslag gelegd als aan bestreden besluit I. Verweerder heeft bij brief van 25 april 2008 de termijn waarbinnen aan de last moet worden voldaan verlengd tot één of twee weken nadat door de voorzieningenrechter op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is beslist. De rechter overweegt voorts als volgt. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure. Verzoeksters hebben allereerst aangevoerd dat zij niet de eigenaren van de betreffende panden zijn, maar slechts de verhuurmakelaars. Volgens verzoeksters ligt het slechts binnen de macht van de eigenaar van de panden om de vermeende overtredingen ongedaan te maken en zijn de besluiten dus ten onrechte aan hen gericht. De rechter is van oordeel dat voor de vraag of verweerder bevoegd was verzoeksters aan te schrijven, niet doorslaggevend is of zij eigenaar zijn van het object in kwestie, maar of zij het feitelijk in hun macht hebben om aan de last te voldoen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 mei 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl. onder LJN BD2626). Naar voorlopig oordeel van de rechter kunnen verzoeksters –net als de eigenaar- worden aangemerkt als overtreder in de zin van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe overweegt de rechter dat de bedrijfsnamen van verzoeksters op de borden staan. De omstandigheid dat de eigenaar toestemming heeft gegeven tot plaatsing van de borden met de bedrijfsnamen van verzoeksters, veronderstelt naar het oordeel van de rechter ook toestemming van de eigenaar om de borden met de namen van verzoekster wederom te verwijderen. Verder is in geschil of sprake is van bouwen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hiervan sprake is omdat het gaat om een constructie die aan een gebouw bevestigd is. De rechter is van oordeel dat gerede twijfel bestaat over de vraag of dit standpunt zal standhouden. Nu het hier gaat om een weinig omvangrijke constructie van lichte aluminium buizen met een doek, die slechts middels enkele schroeven aan de gevel bevestigd zijn, is met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2008 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN BC2543), niet zonder meer sprake van bouwen in de zin van de Woningwet. Als niettemin sprake zou zijn van bouwen in de zin van de Woningwet kunnen de “te huur” borden is niet uitgesloten dat de “Te Huur”-borden kunnen worden aangemerkt als een tijdelijk bouwwerk in de zin van artikel 45, eerste lid, onder b, van de Woningwet. Gelet op het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woningwet in samenhang met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d van die wet, kan een tijdelijke bouwvergunning niet worden geweigerd wegens strijd met de redelijke eisen van welstand. Een tijdelijke bouwvergunning kan, nu de Richtlijnen deel uitmaken van de Welstandsnota, derhalve niet worden geweigerd wegens strijd met die Richtlijnen. Aldus zou er concreet zich op legalisatie van het bouwwerk kunnen zijn. Als geen sprake is van bouwen in de zin van de Woningwet kan de last gebaseerd worden op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) in samenhang met de Richtlijnen. Aangezien verweerder ter zitting evenwel nadrukkelijk heeft aangegeven dat ten onrechte in de bestreden besluiten vermeld is dat de APV van toepassing is, staat naar het oordeel van de rechter onvoldoende vast dat de bestreden besluiten in bezwaar stand zullen houden. Na afweging van de betrokken belangen ziet de rechter aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat de bestreden besluiten zullen worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van beslissingen op bezwaar. Verder ziet de rechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeksters, forfaitair begroot op € 966 (2 punten voor de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en te bepalen dat verweerder het door verzoeksters betaalde griffierecht vergoedt. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe; - schorst het bestreden besluit I en het bestreden besluit II tot zes weken na de beslissingen op de bezwaarschriften van verzoeksters; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 966 (zegge: negenhonderd zesenzestig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoeksters; - bepaalt dat de gemeente Amsterdam het door verzoeksters betaalde griffierecht ad € 576 (zegge: vijfhonderd zesenzeventig euro) aan hen vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open. Afschrift verzonden op: DOC: B